Delen
Nieuw beleid raakt fiscale positie van stichtingen en verenigingen | HLB Blömer
Menu
Actueel

Nieuw beleid raakt fiscale positie van stichtingen en verenigingen

Gepubliceerd op

Op 23 augustus 2023 is een nieuw besluit gepubliceerd. Dit besluit bevat een nadere invulling van de vennootschapsbelastingplicht voor stichtingen en verenigingen.

Nieuw beleid raakt fiscale positie van stichtingen en verenigingen

Volgens de staatssecretaris van Financiën zal het besluit gunstig moeten uitpakken voor met name gesubsidieerde instellingen. 

Het nieuwe beleid bevat volgens hem een verruiming ten opzichte van oud beleid uit 2005, waardoor zij minder snel geconfronteerd zullen worden met de heffing van vennootschapsbelasting.

Naar onze mening en ervaring echter werken de gevolgen van dit nieuwe besluit tegenovergesteld, omdat een aanscherping daarin veel instellingen voortaan juist met belastingplicht zal confronteren.

Voor welke instellingen dit besluit en hun fiscale positie van invloed kan zijn leest u in dit artikel:

Belang van geactualiseerd beleid voor uw instelling? 

Meest in het oog springen de beleidswijzigingen voor gesubsidieerde instellingen. De voorwaarden waaronder dit fiscale beleid hen voortaan nog buiten de heffing van vennootschapsbelasting plaatst, zijn althans fors aangescherpt. 

Ook valt op dat met dit besluit de voorgeschreven beleidsinterpretatie voor de Belastingdienst praktisch erg strikt wordt. Bij de beoordeling van de aanwezigheid van een onderneming binnen een instelling verwachten we voortaan nog minder ruimte voor souplesse vanuit de Belastingdienst, zodat bij een discussie de gang naar de rechter eerder noodzakelijk wordt. We lichten dit toe.

Het besluit is van belang voor alle nijvere stichtingen en verenigingen die op grond van de wet niet reeds subjectief zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting. Het geldt daarmee bijvoorbeeld voor veel gesubsidieerde instellingen en kennisinstituten, juist ook buiten de sectoren ‘zorg’ en ‘onderwijs’.

Het besluit verduidelijkt wanneer en onder welke omstandigheden stichtingen en verenigingen in de visie van de staatssecretaris kwalificeren als belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. We merken hierbij op dat enkel het beleid wijzigt dat de Belastingdienst bindt tot een bepaalde interpretatie van de wet. Omdat de gemoeide wetgeving echter niet wijzigt, zijn belanghebbende instellingen uitdrukkelijk niet ook gehouden tot deze interpretatie. Vanwege de praktisch gevolgen achten we het echter toch wenselijk om kennis te nemen van de nieuwe beleidsvisie.

Belastingplicht voor stichtingen en verenigingen 

Enkel maar ‘indien en voor zover’ stichtingen of verenigingen ‘een onderneming drijven’, kwalificeren zij als belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het idee van de wetgever daarbij is grofweg dat activiteiten die (potentieel) concurrerend zijn met het bedrijfsleven, ook binnen een not-for-profit organisatie plaatsvinden vanuit een vergelijkbare fiscale positie en een gelijk fiscaal speelveld. Het nieuwe besluit geeft een nadere invulling aan en uitleg over deze vennootschapsbelastingplicht.

Met name over het onderkennen van een geobjectiveerd ‘winstoogmerk’ in (bepaalde) activiteiten van in essentie en veelal ook statutair ‘niet-winstbeogende’ instellingen, bestaat praktisch veel discussie met de Belastingdienst. Zonder dit winstoogmerk kan belastingplicht namelijk afwezig blijven. Het nieuwe besluit verduidelijkt, volgens criteria die we overigens reeds kenden uit jurisprudentie van de Hoge Raad, wanneer we een winstoogmerk geobjectiveerd aanwezig moeten achten. Maar ondanks de intentie is het besluit helaas niet volledig in de voorgeschreven wijze waarop de jaarwinst van een instelling op basis van niet-fiscale grondslagen tot uitgangspunt mag worden genomen bij de beoordeling van de ‘fiscale winst’ in dat boekjaar. Evidente verschillen tussen de beiden, zoals de wijze waarop afschrijvingslasten, bepaalde reservevorming of honorering van vrijwilligers fiscaal moeten of mogen worden behandeld, kunnen dus ook met dit nieuwe beleid onverminderd tot discussies blijven leiden.

Amateursportverenigingen

Wat gelukkig onveranderd blijft in het nieuwe beleid is de tegemoetkoming voor de belastingplicht van amateursportverenigingen (met of zonder eigen kantine of horeca); onder bepaalde voorwaarden kan bij hen – ondanks batige exploitatieresultaten – een winststreven en daarmee ook belastingplicht afwezig blijven.

Blijft bij een instelling weliswaar een winststreven objectief afwezig maar treedt zij wél in (potentiële) in concurrentie met andere belastingplichtige ondernemingen, dan kan alsnog sprake zijn van belastingplicht. Het beleid brengt nieuwe uitleg bij dit criterium, maar daarin herkennen we onze zienswijze wel.

Gesubsidieerde instellingen 

Stichtingen en verenigingen die overheidssubsidies ontvangen, kunnen hun boekjaar afsluiten met een batige exploitatieresultaat. Dergelijke overschotten zijn van belang bij het beantwoorden van de vraag of voor de instelling sprake is van een winststreven en vennootschapsbelastingplicht. Subsidieopbrengsten worden namelijk in beginsel tot de fiscale winst van een instelling gerekend. Het beleid bepaalt echter dat een winststreven afwezig moet worden geacht voor instellingen die uitsluitend activiteiten verrichten die volledig zijn gefinancierd met subsidies en eventueel behaalde overschotten volgens de statuten of subsidievoorwaarden moeten aanwenden voor de subsidiedoeleinden of terugbetaling aan de subsidieverstrekker.

Verruiming 

Zie goed dat dit uitgangspunt een gesubsidieerde instelling in basis geen enkele ruimte laat voor andersoortige opbrengsten. Dat gevolg vindt de staatssecretaris wat te strikt, zodat hij ook eerder in het oude beleid al een verruiming aanbracht: de instelling mag naast de subsidies ook ‘eigen bijdragen’ ontvangen van degene voor wie zij de gesubsidieerde activiteiten verricht. Over de vraag wat onder ‘eigen bijdragen’ kan worden verstaan, kan ook met het nieuwe beleid helaas discussie blijven bestaan. Wel brengt het nieuwe beleid nu ruimte om naast subsidies ook ‘subsidiabele activiteiten’ te verrichten tegen een vergoeding die op contractbasis plaatsvindt. De opbrengst uit dergelijke vergoedingen door overheden (maar dus niet op subsidiebasis), leidt dan bij de instelling alsnog niet tot het onderkennen van een winststreven en biedt instellingen voortaan enige zekerheid op de fiscale beschouwing van baten uit dergelijke contracten en aanbestedingstrajecten bij bestuursorganen zoals gemeenten, provincies en het Rijk. We schatten in dat met name onderzoeksinstellingen en bijvoorbeeld WMO-gesubsidieerde instellingen hiermee enige flexibiliteit winnen. 

Voor het overige blijft de marge om naast subsidies andersoortige opbrengsten te genieten ook met het nieuwe beleid onveranderd en smal. Geniet een gesubsidieerde instelling als voornoemd bijvoorbeeld inkomsten uit de detachering van personeel, effectenbezit of de verhuur van een pand, dan zal de in het nieuwe besluit strikt geformuleerde goedkeuring namelijk toepassing moeten missen en deze instelling voortaan eerder in de heffing betrekken.

Aanscherping

Een andere aanscherping in het nieuwe beleid kan worden gelezen in de wijze waarop gesubsidieerde instellingen praktisch moeten borgen dat inkomsten uit subsidies en subsidiabele activiteiten uitsluitend worden aangewend voor de gesubsidieerde of subsidiabele activiteiten. Ook op dit punt lijkt dus voor menig instelling actie nodig. De voorwaarden vallen niet te rijmen met de aankondiging van de staatssecretaris bij de publicatie van zijn besluit dat dit toch vooral als een beleidsmatige verruiming zou hebben te gelden voor gesubsidieerde instellingen. Voeg daarbij de recente publicatie van een kennisgroepstandpunt van de Belastingdienst over de wijze waarop zij het subsidiebesluit uitlegt en toepast, en we kunnen constateren dat veel discussie te verwachten is over de belastingplicht voor (deels) gesubsidieerde stichtingen en verenigingen. 

Over de wijze waarop dit nieuwe beleid van belang is voor uw instelling komen we graag in contact.

Heeft u nog vragen?

Neem direct contact op met mr. Jos van Bavel, Fiscalist | Partner (associate) bij HLB Blömer in Nieuwegein.

Stuur een e-mail of bel +31 (0)30 605 85 11
mr. Jos van Bavel