Btw-tarief op het 'pauzedrankje' bij theatervoorstellingen?
De prijs van een entreekaartje bestaat bij veel theaters in beginsel uit één bedrag voor de voorstelling, het gebruik van de garderobe, een pauzedrankje en de administratiekosten. De rechtsvraag was of de theaters het (alcoholische) pauzedrankje van laag btw-tarief mochten voorzien. Het gerechtshof in Den Bosch doet uitspraak.
De regelgeving
Volgens omzetbelasting-regelgeving hoeven deelprestaties die 'ondersteunend zijn aan' de hoofdprestatie niet zelfstandig en op de eigen waarde in de btw-aangifte te worden verantwoord.
Aan dit onderscheid komt uiteraard met name belang toe als het btw-regime voor de 'deel- of bij-'prestatie anders is dan dat van de hoofdprestatie. Denk hierbij aan btw-aspecten als ‘laag’ versus ‘hoog’-tarief.
De duiding van deel- en hoofdprestaties is bijvoorbeeld aan de orde bij het (alcoholische) 'pauzedrankje' dat menig culturele instelling schenkt, bijvoorbeeld tijdens een theatervoorstelling.
De rechtsvraag
Bij Hof Den Bosch was dit onderwerp recent in geschil tussen diverse Brabantse theaters en de Belastingdienst. De rechtsvraag was of de theaters het (alcoholische) pauzedrankje van laag btw-tarief mochten voorzien.
De theaters bepleiten dat het pauzedrankje geen afzonderlijk product is: bezoekers kunnen bij de aanschaf van hun toegangsticket - de hoofdprestatie - niet kiezen om géén drankje af te nemen. Het drankje is daarmee ondersteunend aan de voorstelling en geen afzonderlijke deelprestatie.
Het Hof oordeelt (anders overigens dan de rechtbank eerder) dat het verstrekken van een (alcoholisch) drankje in de pauze bijdraagt aan een optimaal gebruik van de hoofdprestatie. Het bezoek aan theater en de voorstelling wordt hiermee verrijkt, maar het lage btw-tarief blijft van toepassing op het geheel van de hoofdprestatie.
Voor het onderkennen van een (btw-belaste) deelprestatie is daarmee geen plaats en de toegang tot een voorstelling inclusief pauzedrankje geldt als één enkele prestatie voor de btw.
Eén of meerdere prestaties?
Het gelijk is daarmee in deze beroepsprocedure aan de theaters en niet aan de Belastingdienst.
Let op!: de vorm en inrichting van omstandigheden zijn kritisch voor dit zeer feitelijke oordeel.
Biedt een instelling bijvoorbeeld bij de ticketverkoop aan de bezoeker wél de keuze om al dan niet een pauzedrankje te genieten, dan zijn wél twee btw-prestaties te onderscheiden. En ook als de theaterhoreca tijdens de voorstelling(en) regulier is geopend - en een toegangsticket voor een voorstelling dus geen vereiste voor de consumptie - dan lijkt btw-onderscheid van deel- en hoofdprestatie gepast.
Raadzaam
De vraag is wel nog of de Belastingdienst zich neerlegt bij dit oordeel van Hof Den Bosch ofwel cassatie aantekent bij de Hoge Raad.
Ter behoud van rechten doen diverse theaters er goed aan om tijdig bezwaar aan te tekenen tegen de eigen btw-aangifte(n). Dat zal nog tijdig kunnen tegen de ingediende btw-aangifte over het tijdvak september of 3e kwartaal 2023. In lopende tijdvakken en toekomstige btw-aangiften kan met deze uitspraak rekening worden gehouden.
Naast theaters kan deze rechtspraak bovendien binnen de culturele sector naar onze indruk ook van belang zijn voor musea en allerhande podiumoptredens, zoals lezingen, muziek, dans of toneel. Denk hierbij aan producten uit het museumwinkeltje [van veelal beperkte waarde] die bezoekers bijvoorbeeld als aandenken meekrijgen en verplicht onderdeel uitmaken van een toegangsprijs.
Heeft u vragen over de (on)mogelijkheden van deze rechtspraak voor uw instelling en welke actie(s) te nemen? Neem dan contact op met onze specialisten.
Heeft u nog vragen?
Neem direct contact op met mr. Jos van Bavel, Fiscalist | Partner (associate) bij HLB Blömer in Nieuwegein.
Stuur een e-mail of bel +31 (0)30 605 85 11Heeft u nog vragen?
Neem direct contact op met mr. Rutger Jagersma, Belastingadviseur bij HLB Blömer in Nieuwegein.
Stuur een e-mail of bel +31 (0)30 605 85 11