Not-for-Profit & Vennootschapsbelastingplicht
Het woord “vennootschapsbelasting” impliceert een belasting voor vennootschappen. In het verlengde daarvan zou je dan kunnen stellen dat het geen belasting is voor stichtingen en verenigingen. Helaas is niets minder waar want wanneer in plaats van “vennootschapsbelasting” het woord “winstbelasting” wordt gehanteerd, dan moge het duidelijk zijn dat deze belasting ook voor stichtingen en verenigingen zou kunnen gelden.
Om onaangename verrassingen te voorkomen, is het dus belangrijk te weten of de belastingplicht ook voor uw stichting of vereniging van toepassing is. Aangezien de beantwoording van deze vraag afhankelijk is van de feitelijke situatie, zetten we onderstaand graag de hoofdlijnen voor u uit.
Vennootschapsbelastingplicht
Een stichting is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien en voor zover zij een onderneming drijft. Onder het begrip “onderneming” wordt verstaan een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, die deelneemt aan het economisch verkeer met een winstoogmerk. Als aan deze drie eisen wordt voldaan, is sprake van een onderneming en in beginsel ook van vennootschapsbelastingplicht.
Het criterium “voor zover” houdt in dat een stichting ook belastingplichtig kan zijn voor één enkel onderdeel of activiteit. Als de activiteiten naar hun aard verschillen maar toch sterk met elkaar verweven zijn, is een gescheiden beoordeling van de activiteiten niet aan de orde.
Hieronder een korte toelichting op de criteria.
Drijven van een onderneming
Duurzame organisatie van kapitaal en arbeid
Het eerste criterium van het begrip “onderneming” is dat er sprake moet zijn van een duurzaam ingerichte organisatie, waarin de activiteiten met behulp van zowel kapitaal als geleverde arbeid ontplooit worden.
Deelname aan het economisch verkeer
Het tweede criterium houdt in dat de stichting externe activiteiten moet verrichten. Relevant daarbij is onder andere de relatie tussen de aanbieder en de afnemer van de goederen en diensten. Indien uitsluitend binnen een besloten gemeenschap wordt gehandeld, is er geen sprake van deelname aan het economisch verkeer. Denk hierbij aan een vereniging die enkel belangbehartiging voor haar leden verricht is.
Winstoogmerk
Het derde criterium betreft het winstoogmerk van de stichting. Van het oogmerk winst te behalen is sprake als er voordeel wordt beoogd en ook redelijkerwijs kan worden verwacht. Als er echter feitelijk structureel exploitatie-overschotten worden behaald, wordt dit gelijkgesteld met het hebben van een winstoogmerk.
Voor gesubsidieerde instellingen bestaan twee uitzonderingen.
Van een winststreven is namelijk geen sprake;
1. Voor zover de instelling, volgens statuten of subsidieregels, de behaalde overschotten moet aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of moet terugbetalen aan de subsidieverstrekker (en daar uiteraard ook naar gehandeld wordt) of;
2. Als de instelling haar inkomsten m.b.t. de gesubsidieerde activiteiten hoofdzakelijk (lees: 70% of meer) verkrijgt uit subsidies en daarnaast slechts eigen bijdragen ontvangt van degenen voor wie de instelling prestaties verricht.
Als een stichting aan deze drie criteria voldoet, is er sprake van een onderneming voor de vennootschapsbelasting.
Concurrentie-criterium
Als er op basis van het bovenstaande criterium “winstoogmerk” geen sprake zou zijn van een onderneming, dan kan de instelling ook belastingplichtig worden voor zover zij met een werkzaamheid, die qua uiterlijk met het drijven van een onderneming overeenkomt, in concurrentie treedt met belastingplichtige ondernemers. De werkzaamheid waarmee je in concurrentie treedt wordt hiermee gelijk gesteld met het begrip onderneming.
Vermogensbeheer
Het beheren van vermogen leidt tot ondernemersschap indien het gaat om “meer dan normaal vermogensbeheer”. Er moet dan zodanige arbeid worden geleverd dat daarmee wordt gestreefd naar een hoger rendement. Bij reguliere beleggingsactiviteiten zal hier niet snel sprake van zijn. Aan het eerste criterium van een onderneming is dan niet voldaan. Het concurrentie-criterium is tevens niet van toepassing op activiteiten die onder vermogensbeheer vallen.
Vrijstellingen
Als er op grond van het ondernemings- of concurrentiecriterium sprake is van een belastingplicht voor de vennootschapsbelasting, bestaat er nog een vrijstelling voor stichtingen die van toepassing zou kunnen zijn. De stichting hoeft dan alsnog geen aangifte te doen.
Vrijstelling art. 6 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969: beperkte winsten
Er bestaat een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor stichtingen met winsten tot € 15.000 per jaar of € 75.000 in 5 jaar. Indien de resultaten binnen deze grenzen blijven, hoeft er geen aangifte vennootschapsbelasting te worden ingediend. Een verlies telt in deze berekening als nihil-resultaat. Op verzoek kan toepassing van deze vrijstelling voor 5 jaar achterwege blijven.
Heeft u nog vragen?
Neem direct contact op met drs. Jeroen Witteveen RA, Partner bij HLB Blömer in Nieuwegein.
Stuur een e-mail of bel +31 (0)30 605 85 11